PROCES-VERBAAL DOOR HENDRIK VIJFHUIZE






INLEIDING

Berechting van de Duitsers

Direct na de oorlog is het Openbaar Ministerie aan de slag gegaan om de Duitsers die verantwoordelijk waren voor de moord op de Tien van Renesse te berechten. Al in juli 1945 verscheen in het verzetsblad Vrije Stemmen een Rapport van de Gemeenschap van Oud-Illegale Werkers (GOIW). Het was geschreven door Hendrik Minkema. Hij heeft de eerste publikatie over de Tien van Renesse op zijn naam staan. (Zie hoofdstuk D.)
Op 1 oktober 1945 voltooide Christiaan Wisse zijn proces-verbaal. Zie hoofdstukken f01 en f02). En in november 1947 schreef Hendrik Vijfhuize te Rotterdam zijn proces-verbaal over Hans Bläse, waarover dit hoofdstuk handelt.

Beide processen-verbaal en al het andere materiaal hebben niet tot de gewenste berechting geleid. Een officier van justitie in Hamburg kwam in 1973 tot de conclusie dat er in december 1944 in Middelharnis niets onrechtmatigs gebeurd was.

Ondertussen is er wel wat veranderd. Huib Vriesendorp maakte me erop attent dat in 1998 en/of 2002 de grondwet van de Duitse Republiek zodanig is veranderd dat alle vonnissen van Standrechtinstanties in de Tweede Wereldoorlog 'opgeheven' zijn, dwz nietig verklaard, en dat Standrecht nu wettelijk verboden is in de Duitse Grondwet. Zie ook Oorlogsrecht.

Welke consequenties dat heeft voor vandaag en voor de nabestaanden van de Tien van Renesse wordt nog onderzocht. Het is mogelijk dat daaruit voortkomt dat er gevraagd wordt om herziening van het vonnis van het Standgericht in december 1944 te Middelharnis.

Waarom op dit late tijdstip nog om herbeoordeling vragen van het vonnis van 1944? Voor de nabestaanden, voor iedereen die vindt dat het Recht hoe langzaam dan ook zijn loop moet hebben. Nu de Duitse Republiek alle standrechtvonnissen uit de Tweede Wereldoorlog vernietigd heeft, ook het doodvonnis in 9/10 december 1944 te Middelharnis, is er reden de rechtmatigheid van dit vonnis aan te vechten.

Huib Vriesendorp: "Iedereen die zegt dat het rechtsverloop in december 1944 volgens de toen geldende door de Duitsers zelf ingestelde en uitgevoerde regels uitgevoerd is en daarom niet onrechtmatig is, heeft het bij het verkeerde eind. Vergelijkbare regels werden ingesteld voor het efficiënt vergassen van mensen. Is dat niet strafbaar, omdat de mensen die de gaskraan omdraaiden of de strop omhingen zich gewoon aan de regels hielden, die onder andere op de Wannsee- conferentie door Heydrich plus vertegenwoordigers van alle Nazi-regerings-departementen bekokstoofd zijn?"

Ik kom nu terug op het hieronder geplaatste proces-verbaal door Hendrik Vijfhuize. Het verschil met dat van Christiaan Wisse is, dat het zich richt op één van de Duitsers die betrokken was bij het Standgericht. Het gaat om de S.S. Untersturmführer der Sicherheitspolizei, Kurt Paul Hans Bläse, destijds aan de Sicherheitspolizei te Rotterdam verbonden. Hij zou zitting hebben gehad in het "Standgericht" te Middelharnis en hierdoor mee hebben gewerkt aan het vermoorden van de Tien van Renesse.

Ik heb al eerder geschreven dat het bijzondere van de geschiedenis van de Tien van Renesse is, dat op elk cruciaal moment er een ooggetuige was. Bij de arrestatie waren het o.a. Christiaan Wisse en Marius de Glopper, bij de ophanging was het Cornelis den Boer. En bij het verhoor en het vonnis van het Standgericht te Middelharnis was als enig overlevende Anna Cornelia Hage aanwezig. Haar verhoor vormt het leeuwendeel van het proces-verbaal van Hendrik Vijfhuize. Alleen al daarom vind ik het van belang en geef ik het graag een plaats op m'n website. (Het taalgebruik, de spelling en onderstreping van Vijfhuize heb ik gevolgd.)


PROCES-VERBAAL VAN HENDRIK VIJFHUIZE




BUREAU OPSPORING OORLOGSMISDRIJVEN

SUB-COMMISSIE ROTTERDAM

PRO JUSTITIA

10177

K.P.H.Bläse

PROCES-VERBAAL



Blijkens de hierbij gevoegde processen-verbaal no. 150 en 150b d.d. 1 October 1945 en 27 Juli 1946 van de Marechaussee Christiaan Wisse en de wachtmeester der Rijkspolitie Leendert van Valen beiden standplaats te Zierikzee en de daarbij gevoegde bekendmaking van de waarnemend burgemeester te Elkerzee getekend A.Ornie, hebben leden van de Duitse Wehrmacht op 10 December 1944 te Renesse (Zeeland) zich schuldig gemaakt aan moord van tien illegale werkers uit deze omgeving.

Daar het vermoeden bestaat, dat de S.S. Untersturmführer der Sicherheitspolizei, Kurt Paul Hans Bläse destijds aan de Sicherheitspolizei te Rotterdam verbonden, zitting zou hebben gehad aan een hier aan te voren gehouden "Standgericht" te Middelharnis en hierbij heeft mede gewerkt tot het vermoorden van bedoelde tien illegale mannen, stelde ik Hendrik Vijfhuize als rechercheur verbonden aan de Sub-Commissie Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven te Rotterdam, tevens onbezoldigd ambtenaar van Politie, na daartoe bekomen opdracht hiernaar een onderzoek in.

Hiertoe hoorde ik op Maandag 10 November 1947:

MARINUS JOHANNES JONKER


van beroep koopman, wonende te Haamstede, die verklaarde:

"Het is mij bekend dat in de nacht van 7 op 8 December 1944 op de Zeedijk onder de gemeente Zierikzee tien mannen, die werkten aan de illegaliteit, door de Duitse Weermacht zijn gearresteerd. Het voornemen van deze mannen was over te steken naar St. Philipsland. Ook was er nog een vrouw, genaamd Anna Hage gearresteerd. Bij deze gearresteerden bevonden zich twee broers van mij namelijk Joost Pieter Jonker en Leendert Marie Jonker.

Het is mij bekend dat negen van de tien mannen plus de vrouw Hage zijn medegenomen naar Middelharnis. Ik vernam later dat in Middelharnis een "Standgericht" is gehouden en dat bedoelde tien mannen, waaronder mijn twee genoemde broers ter dood zijn veroordeeld door middel van de "strop". Tevens was er bij bepaald dat huis en have in beslag werd genomen en verbrand zou worden.

Op Zondag 10 December 1944 te omstreeks 10.45 uur des voormiddags, stond ik met twee bloedverwanten van mij aan de Slotlaan te Haamstede.

Ons werd medegedeeld, dat wij en meerdere andere burgers ons moesten begeven naar het gemeentehuis te Renesse. Er werd bij gezegd dat wanneer wij niet naar het opgegeven adres gingen, dat wij dan zouden worden doodgeschoten. Met mijn twee broers ging ik naar het gemeentehuis te Renesse. Daar waren reeds enkele inwoners van verschillende gemeenten aanwezig.

Wij moesten daar wachten en wisten niet wat er ging gebeuren. Omstreeks 11.30 uur, die Zondag moesten wij onder bewaking van SD'ers en Weermacht naar de Slotlaan bij het Slot "Moermond" lopen.

Het was circa 12.30 uur namiddag toen wij naar de plaats van de terechtstelling werden geleid.

Ter plaatse gekomen zag ik toen tussen de bomen negen lijken hangen, waaronder mijn twee broers Joost Pieter en Leendert Marie. Het is mij niet opgevallen dat één der slachtoffers nog teken van leven gaf. Wel heb ik gezien dat alle slachtoffers met hun handen op hun rug geboeid waren.

Later vernam ik nog, dat de gemeentesecretaris van Renesse genaamd C. Lazonder, die tijdens zijn arrestatie ernstig verwond was geworden, de daarop volgende avond of nacht moet zijn opgehangen. Ik heb gezien dat C. Lazonder liggende op een brancard bij de gehangenen aanwezig was. Ik weet niet of hij de terechtstelling van de negen bedoelde mannen heeft gezien.

De lijken moesten 24 uur blijven hangen. Bij deze terechtstelling waren vele Duitsers aanwezig, waarvan ik onder andere kende luitenant Klümpe. Ook was erbij tegenwoordig Hauptmann Becker, die nadat het vonnis was geveld aan de omstanders het betrokken vonnis voorlas. Dit werd hierna in het Nederlands vertaald door Fritz Weser, een Feltwebel der Weermacht.

Aan luitenant Klümpe heb ik hierna verzocht de lijken van mijn broers te mogen hebben, om ze in Haamstede te begraven. Dit werd geweigerd, waarna alle slachtoffers op Maandag 11 of Dinsdag 12 December 1944 op de Openbare Begraafplaats te Renesse ongekist zijn begraven.

De woningen van mijn broers zijn niet verbrand en de huisraad van hen is aan een andere zuster van mij gegeven. Het is mij bekend dat Hauptmann Schütz is medegegaan naar Middelharnis en dat hij daar vermoedelijk aan het "Standgericht" heeft deelgenomen. Meer kan ik niet verklaren."


Na voorlezing en volharding tekent hij in concept.




Hierna hoorde ik verbalisant, op Maandag 10 November 1947

CORNELIS JAN JONKER


van beroep koopman wonende te Haamstede, die verklaarde:

"Het is mij bekend dat in de nacht van Donderdag 7 op Vrijdag 8 December 1944, 10 illegale werkers aan de Zeedijk te Zierikzee door de Duitse Weermacht zijn gearresteerd. Onder deze mannen bevonden zich mijn twee broers Joost Pieter en Leendert Marie.

Deze mannen werden gearresteerd, omdat zij getracht hadden over te steken naar Noord-Beveland en contact hadden met de geallieerde troepen.

Op Zondag 10 December 1944 werd mijn broer Marinus Johannes en mij met nog vele andere burgers door de Gemeente-Secretaris van Haamstede de heer Van der Velde medegedeeld, dat wij ons naar het gemeentehuis te Renesse moesten begeven.

Het was die morgen circa 10.30 uur des voormiddags. Toen ik met mijn broer bij genoemd gemeentehuis aankwam was het omstreeks 11.30 uur. Bij dit gemeentehuis hadden zich mensen van verschillende gemeenten van het eiland verzameld. Het wemelde van Duitse soldaten en officieren allen zwaarbewapend.

Nu was het mij bekend geworden, dat de negen mannen met nog een vrouw genaamd A.C. Hage op Vrijdag 8 December 1944 over Brouwershaven naar het eiland Flakkee waren vervoerd en op die nacht door een "Standgericht" te Middelharnis zijn verhoord geworden.

Ik begreep dus wat het betekende dat mijn broer en ik en nog meerdere burgers bij het gemeentehuis te Renesse moesten komen, temeer daar er bij gezegd werd, dat wanneer wij niet kwamen wij doodgeschoten zouden worden. Voorts had de vrouw van de Dominee mij verteld, dat zij had vernomen, dat de tien gearresteerde mannen ter dood veroordeeld waren.

Aan het gemeentehuis te Renesse aangekomen moesten wij allen te omstreeks 12 uur die dag in rijen van drie naar de Slotlaan nabij het Slot "Moermond" lopen. We gingen onder gewapende geleide der Duitse Weermacht. Daar aangekomen moesten wij nog ruim een half uur wachten. Hierna zijn we door de Duitse soldaten gebracht bij de laan van het Slot "Moermond".

Tussen de bomen aan speciaal hiervoor aangebrachte balken zag ik toen negen lijken hangen, waaronder mijn twee broers Joost Pieter en Leendert Marie.

Hierbij heb ik niet gezien dat zij nog teken van leven gaven. Alle slachtoffers waren met de handen op de rug geboeid. Bij de plaats waar de slachtoffers hingen, bevonden zich Duitse officieren onder andere Klümpe en Haubtmann Becker. Door Becker werd, nadat het vonnis was voltrokken, aan de omstanders het vonnis van het "Standgericht" te Middelharnis gehouden, voorgelezen; hetgeen in de Nederlandse taal werd vertaald door Oberfeltwebel Fritz Weser.

Dit vonnis hield in, dat genoemde illegale mannen ter dood veroordeeld waren door de strop en hun woningen moesten verbrand worden, benevens hun meubilair.

De woningen van mijn broers zijn niet verbrand, terwijl de meubels in handen van één mijner zusters zijn overgegaan. De lijken moesten 24 uur ten aanschouwen van het publiek blijven hangen. Mijn broer Marinus Johannes heeft nog getracht de lijken van mijn vermoorde broers vrij te krijgen om deze te Haamstede te begraven maar dit werd door de Duitsers geweigerd. Op Dinsdag 12 December 1944 zijn de lijken van mijn vermoorde broers en de andere slachtoffers ongekist op de Openbare Begraafplaats te Renesse ter aarde besteld.

Ik vermoed dat bij deze moorden Hauptmann Schütz de leiding heeft gehad; ook zouden zoals ik gehoord heb Becker en Klümpe zijn mede gegaan naar het eiland Goeree en Flakkee. Meer kan ik niet verklaren."

Na voorlezing en volharding tekent hij in concept.




En hoorde ik op Maandag 10 November 1947:

JAN VAN DER WERF


oud 72 jaar, zonder beroep, wonende Laan A29 te Renesse, die verklaarde:

"In December 1944 was ik in dienst van de Gemeente Renesse. Hierbij was ik nog bedienaar van begrafenissen.

Het is mij bekend dat tijdens de bezetting op 10 December 1944 negen mannen zijn opgehangen aan een laan gelegen bij het Slot "Moermond".

Deze mannen waren door de Duitse Weermacht opgehangen omdat zij getracht hadden over te steken naar de geallieerde troepen die zich op Noord-Beveland bevonden.

Op Maandag 11 December 1944 omstreeks 12 uur heb ik met nog drie andere mannen de slachtoffers van de strop losgemaakt.

Het waren J.P. Jonker, L.M. Jonker, W.M. Boot, J. Oudkerk, T.M. Padmos, M.P.M. van der Klooster, J.A. Verhoef, I. van der Bijl en M.K. van der Beek.

Dit is gebeurd nadat de lijken door de Duitsers waren vrijgegeven. Deze negen mannen zijn daarna, welke datum weet ik niet meer, naar de Algemene Begraafplaats te Renesse overgebracht en daar ongekist in een gemeenschappelijk graf naast elkander ter aarde besteld. Ik wil hierbij opmerken dat al de slachtoffers met hun handen op hun rug waren geboeid.

In de morgen van Dinsdag 12 December 1944, zag ik, dat C. Lazonder was opgehangen.

Ook deze is door mij met nog een andere man losgesneden en vervolgens op dezelfde begraafplaats als de andere negen slachtoffers ter aarde besteld.

Dit alles is gebeurd onder toezicht van gewapende Duitsers. Het lichaam van Lazonder vertoonde een hoofdwond. Meer kan ik niet verklaren."

Na voorlezing en volharding tekent hij zijn verklaring in concept.




Hierna hoorde ik op Dinsdag 11 November 1947, meer genoemde:

ANNA CORNELIA HAGE


oud 39 jaar, van beroep verkoopster, wonende Hoofdstraat 67 te Veenendaal (winkel Lybella) die verklaarde:

"In de maand December 1944 was het eiland Schouwen en Duiveland bezet door de Duitse Weermacht.

Op dit eiland waren veel illegale werkers. Ik werkte zelf veel voor Jodenmensen. In het begin December 1944 hadden enkele illegale werkers het voornemen om des avonds over te varen naar Noord-Beveland en op deze wijze in contact te komen met de geallieerde troepen. Bij deze poging is het gebleven.

Er werden op Vrijdag 8 December 1944 te Zierikzee enkele mannen gearresteerd. Dit waren mannen afkomstig uit omliggende gemeenten van genoemd eiland. Enkele dezer mannen wisten te ontvluchten, doch er werden tien mannen en een Armeens soldaat gearresteerd. Ik zelf werd eveneens gearresteerd, tenminste het was nog nacht.

Bij de arrestatie van deze mannen was de heer Lazonder, Secretaris van de Gemeente Renesse gewond geraakt. De mannen waarover ik spreek, zijn dezelfde waarvan u mij de foto's toont. (Ik, verbalisant, vertoon haar de foto's van J.P. Jonker, L.M. Jonker, W.M. Boot, J. Oudkerk, T.M. Padmos, M.P.M. van der Klooster, J.A. Verhoef, I. van der Bijl, M.K. van der Beek en C. Lazonder).

Ik ken die mensen allemaal bij hun naam, het waren allen goede Nederlanders. Ik werd gevangen gehouden in een gebouw aan de Oude Haven te Zierikzee; de mannen in een huis aldaar in de omgeving.

Op Vrijdag 8 December 1944 te omstreeks 2 uur des namiddags werd ik uit mijn gevangenschap naar buiten gebracht. Het bleek mij nu dat er buiten een boerenwagen stond te wachten waarop de meerbedoelde negen Nederlanders reeds zaten.

De heer Lazonder was hier niet bij, daar deze reeds gewond was. Ik werd gelast ook op die wagen bij die mannen plaats te nemen. Onderweg zijn we naar de woning van de burgemeester van Zierikzee gereden, alwaar we een Armeens soldaat hebben opgeladen.

Deze werd uit de woning van de burgemeester gehaald, die door de Duitsers tijdelijk daar in bewaring was gesteld. Die dag, dus Vrijdag 8 December 1944 zijn deze tien mannen en ik met deze wagen vervoerd naar Brouwershaven. We gingen onder geleide van Duitsers die allen gewapend waren naar Brouwershaven.

Daar werden wij allen op een boot geschopt en geslagen. Wij moesten met onze handen in de hoogte lopen. Het was een klein motorbootje onder commando van de Duitsers. Het was omstreeks 7 uur des namiddags toen wij op die boot gingen, het was erg donker en het regende hard. De commandant van het eiland Schouwen en Duiveland was een officier genaamd Schütz, die medeging naar Middelharnis.

Ook gingen meerdere Duitsers, naar schatting 40 man, mede. Terwijl ik mij op de boot met de andere mannen bevond, hoorde ik, toen we circa 10 minuten gevaren hadden, een plons in het water. Later bleek mij dat de Armeen van de boot was verdwenen en deze waarschijnlijk overboord was gesprongen. Na deze plons maakten de Duitsers licht en begonnen te schieten.

Hierna kregen wij allen een beestachtige behandeling. Wij moesten allen voorover op het dek van de boot gaan liggen en mochten ons niet bewegen. Ik kreeg, zowel als de anderen een Duitser wijdbeens over mij heen staan waarbij de kolf van zijn geweer in mijn rug drukte. Hierbij hebben ze mij mishandeld door mijn enkels stuk te trappen: voorts waren mijn benen bont en blauw getrapt. Ook de mannen die eveneens als ik op hun buik moesten blijven liggen werden ernstig mishandeld. Na een geruime tijd te hebben gevaren zijn we aan land gegaan. Dit bleek mij later Ouddorp te zijn geweest.

Vandaar zijn wij allen in een auto geladen. Deze auto stond weer onder leiding van de Weermacht; het waren dezelfde militairen die ons vanaf Schouwen en Duiveland hadden begeleid.

Te omstreeks 23 uur 's avonds van die dag kwamen wij in een dorp op het eiland Goeree en Overflakkee aan en werden wij in een gebouw gebracht. Die plaats bleek mij later Middelharnis te zijn geweest.

In dat gebouw, ik meen dat dit een school was, moesten wij allen met ons aangezicht gekeerd tegen de muur gaan staan, waarbij wij onze handen naar boven opgeheven moesten houden. Ik heb daar alleen in die school Duitsers ontmoet; ik heb er geen Nederlanders gezien. Wij stonden onder bewaking van de Duitsers. Wij werden allen één voor één in een lokaal gehoord. Toen ik aan de beurt was en in dat lokaal kwam, zag ik naar schatting een man of zeven a acht aan een tafel zitten. Er waren er in uniform en in burger gekleed. De commandant van Schouwen en Duiveland genaamd Schütz en nog één was in uniform; de anderen waren in burgerkleding. Onder degene die zich in burgerkleding bevonden waren ook de mannen waarvan U mij de foto's toont, (Ik, verbalisant, vertoon aan de getuige de foto's van K.H. Bläse en K. Scholl) en die ik U Bläse en Scholl hoor noemen.

Ik weet pertinent dat deze beide Duitsers ook zitting hadden in dit verhoor en ik kan me niet vergissen. Ik weet zeker dat ik door Bläse en door die andere ben ondervraagd geworden.

Tijdens dit verhoor ben ik niet mishandeld geworden. Telkens wanneer mijn verhoor was beëindigd moest ik weer naar de gang en daar met mijn handen omhoog blijven staan. Dan werd er weer een der mannen geroepen. Of deze mannen tijdens het verhoor mishandeld zijn geworden, weet ik niet.

Dit verhoor duurde van des avonds 11 uur tot de andere dag Zaterdag 9 December 1944 des voormiddags 4 uur.

Na het verhoor werd ons niets medegedeeld. Ik werd na verhoor door één der Duitsers, uit de bewaking van de gevangen mannen weggehaald. Ik mocht nu in een kamertje komen waar een kachel brandde.

Terwijl ik in dat kamertje stond, kwam Scholl binnen. Deze deelde mij mede, dat ik vrij was. Bij mijn verhoor heb ik bemerkt dat Bläse de indruk gaf dat hij daar nogal wat te zeggen had bij dat gehouden "Standgericht". De man voorkomend op de foto die U mij toont (ik, verbalisant, vertoon haar de foto van Kohlen) ken ik niet; hoewel hij mij niet geheel onbekend voorkomt. Op Zaterdag 9 December 1944 ben ik met de negen mannen medegenomen naar het station der Rotterdamse Tramweg Maatschappij te Middelharnis.

Van de school naar de tram moesten wij lopen; we waren weer onder leiding van dezelfde Duitsers van de vorige avond. Bläse en Scholl zijn niet mede gegaan, deze bleven waarschijnlijk in de school achter.

Te omstreeks 8.30 uur des voormiddags die dag kwamen wij aan de haven van Ouddorp aan. Aan dit havenhoofd lag een boot. Het peil van het water was van dien aard dat wij niet konden varen en het wel avond zou worden. In een in die omgeving staand huis zijn de negen mannen ondergebracht.

Daar ik vrij was, heb ik onderdak gezocht bij een familie in die omgeving. Om vijf uur namiddag die dag zijn de negen mannen onder zware geleide van Duitse militairen naar Brouwershaven vervoerd. Van een Duitse Haven-commandant vernam ik, dat de mannen zouden worden opgehangen.

Daar ik was vrijgesproken mocht ik niet medevaren naar Brouwershaven. Eerst op Maandag 11 December 1944 des avonds te omstreeks 7 uur ben ik met de boot van Van Noord overgevaren. Tegelijk met mij was ook aan boord de Inselcommandant Schütz van Schouwen en Duiveland. Mijns inziens is Schütz niet bij de terechtstelling van de bedoelde negen mannen en Lazonder kunnen zijn. Wel zoals verklaard, heeft hij te Middelharnis deelgenomen aan het "Standgericht".

Toen ik hierna op Brouwershaven arriveerde vernam ik dat de tien mannen reeds waren opgehangen.

Hierna ben ik weer voor een ander feit door de Duitsers aangehouden. Na vier maanden gevangen te zijn geweest zag ik tegen de bevrijding (Mei 1945) kans te ontvluchten. Meer kan ik terzake niet verklaren."

Na voorlezing en volharding tekent zij haar verklaring in concept.





Tot zover Het proces-verbaal van Hendrik Vijfhuize, dat hierna nog verder gaat.